
Aardrijkskunde is voor veel kinderen een lastig vak. Vooral het opzoeken in de Bosatlas is vaak moeilijk. Daarom geven we je tips om bijvoorbeeld beter te zoeken en leggen we je uit hoe het ook alweer zat met de windrichtingen. Een paar ezelsbruggetjes:
De twaalf provincies
Nederland heeft twaalf provincies en die kunnen in het begin moeilijk zijn om te onthouden. Denk dan even aan het zinnetje: ‘Dames Luistert U? NNooit ZZonder GGroente Of FFruit.” Ieder woord begint met de eerste letter van een provincie.
Als je aan het zinnetje denkt, schrijf je de provincies zo op:
Drenthe
Limburg
Utrecht
Noord-Brabant
Noord-Holland
Zeeland
Zuid-Holland
Gelderland
Groningen
Overijssel
Flevoland
Friesland
De windstreken: nooit op zondag werken
Voor de windstreken zijn heel veel ezelsbruggetjes bedacht. Windstreken staan niet alleen op een kompas, maar ook op een aardrijkskundige kaart. Op sommige kaarten zie je alleen een pijltje met een N. Die geeft het noorden aan.
Met de klok mee, lees je een kompasroos zo: Noord – Oost – Zuid – West. Je begint dus bovenin, gaat naar rechts, gaat naar onderen en gaat weer naar links. Zo is het cirkeltje rond.
Om de windstreken te onthouden, kun je veel verschillende ezelsbruggen gebruiken. ‘Nooit Op Zondag Werken’ is de bekendste. Dit zijn de anderen die je kunt onthouden:
- Nooit Oorlog Zonder Wapens;
- Nooit Opstaan Zonder Wekker;
- Niet Opstaan Zonder Wallen;
- Nooit Ogen Zonder Wimpers;
- Niet Omvallen Zonder Wankelen;
Geld verdienen aan AVT
Waarmee verdienen we geld op het land? Met bijvoorbeeld landbouw. Tijdens de lessen Aardrijkskunde leer je welke manieren ‘landbouw’ genoemd worden. Denk aan drie simpele letters: AVT. Die staan voor:
- Akkerbouw;
- Veeteelt;
- Tuinbouw;
Toerisme (baklivc)
Sommige landen krijgen ieder jaar veel toeristen op bezoek. Om ze terug te laten komen, gelden een paar regels waaraan een gebied moet voldoen. Die kun je onthouden met ‘baklivc’. We geven bij ieder begrip een voorbeeld:
– Bevolking
Als er niemand woont, wil er ook niemand langskomen.
– Accommodatie
Onder ‘accommodatie’ verstaan we alle manieren om te overnachten en uit te gaan. Denk aan campings, bungalowparken, hotels en restaurants.
– Klimaat
Is het juist koud of warm in een gebied? Regent het vaak of is het droog? Een populair klimaat is het mediterraan klimaat: vaak warm, af en toe regen, maar niet te veel.
– Landschap
Hoe ziet de grond eruit? Is het bijvoorbeeld bergachtig? Soms spreken we van een ‘cultuurlandschap’. Dat is een landschap dat is ontstaan door mensen. Wegen, akkers, weilanden, parken en vijvers zijn allemaal door mensen aangelegd.
– Infrastructuur
Alle verbindingen in een gebied: denk aan wegen, spoorwegen, vliegvelden, telefoon, internet, e-mail.
– Cultuur
Alles wat aangeeft wat mensen denken, doen en hebben: gewoonten, gebruiken, godsdienst, normen en waarden, bestaanswijze, muziek en voorwerpen, bouwwerken.
De Bosatlas: Ben je Nu Zestig?
Tijdens de lessen Aardrijkskunde moet je kaarten gebruiken die in de Bosatlas staan. Om die te vinden, moet je drie zoekmiddelen kunnen gebruiken. Deze onthoud je aan het ezelsbruggetje: ‘Ben je Nu Zestig?’
Het zijn namelijk de Bladwijzer, Namenregister en Zaakregister.
Wanneer gebruik je wat? Dat moet je uit je hoofd leren:
Bladwijzer: bij een land of een groot gebied in de wereld. De bladwijzer staat achter in de Bosatlas.
Namenregister: alle namen die in de atlas staan, op alfabetische volgorde
Zaakregister: belangrijke informatie over landen en gebieden. Bijvoorbeeld stankoverlast. Je moet hiervoor doorbladeren naar de letter S.
Loefzijde en lijzijde: Blij en droef
In de Aardrijkskunde zijn de loefzijde en de lijzijde belangrijk. Om te ontdekken welke zijde aan welke kant van een gebergte of eiland zit, moet je kijken naar de windrichting. Je vraagt jezelf eigenlijk af aan welke kant er regen valt.
Veel kinderen vinden het moeilijk om te onthouden welke kenmerken bij welke zijde horen. Daarom kun je deze regel onthouden:
De lijzijde is blij (beide woorden hebben een lange ij): er is veel zon, het is de droge zijde.
De loefzijde is droef (beide woorden hebben een oe): er is veel regen, het is de zijde waar de wind wordt gedwongen de berg of het eiland op te gaan, dus het regent er vaak.