Als je goed bent in rekenen, dan vind je taal waarschijnlijk lastig. Als je goed bent in taal, dan is rekenen misschien moeilijk. Voor wie taal moeilijk vindt, hebben we een paar ezelsbruggetjes opgezocht. Want hoe zit dat ook alweer met die d en de t? En is het ‘lijden’, ‘leiden’ of allebei?
‘t Voltooid deelwoord: ‘t Kofschip
‘t Kofschip is misschien wel de beroemdste ezelsbrug van Nederland. Door dat woord te gebruiken weet je of je een voltooid deelwoord met een d of een t aan het eind moet schrijven. Veel kinderen denken dat alle letters van ‘t Kofschip meedoen, maar dat is niet zo.
Schrijf het woord ‘t Kofschip op, en zet streepjes onder de letters t, k, f, s, ch en p. Zo dus:
‘t Kofschip. De letters o en i doen dus niet mee.
Om te weten of je een voltooid deelwoord met een d of een t schrijft, moet je eerst de stam zoeken. De stam is het werkwoord zonder ‘en’. Eindigt het woord met één van de onderstreepte letters? Dan schrijf je het voltooid deelwoord met een t aan het eind. Eindigt het woord niet met een onderstreepte letter, dan schrijf je het voltooid deelwoord met een d aan het eind.
Laten we het proberen met een woord waarmee iedereen moeite heeft:
Verhuizen.
De stam van ‘verhuizen’ is ‘verhuiz’. De letter ‘z’ zit niet in ‘t Kofschip. Dus is het voltooid deelwoord ‘verhuisd’.
Vind je dit moeilijk? Je kunt er ook achter komen door het woord in de verleden tijd te zetten. Vraag je maar eens af: ‘Verhuisde Katrien of verhuiste Katrien?’ Je komt er dan direct achter dat ‘verhuisde’ klopt. Daarom schrijven we ook het voltooid deelwoord met een d aan het eind.
Tegenwoordige tijd: Smurfen
Gebruik je een woord dat eindigt op een d? Dan kan het zijn dat daar in de tegenwoordige tijd nog een t achter moet. Om te weten of een woord eindigt met ‘dt’, kun je het woord ‘smurfen’ gebruiken. Smurfen zijn namelijk niet alleen blauwe wezentjes, maar alles wat zij doen noem je ‘smurfen’.
We zeggen: ‘Jij smurft’ en horen een t aan het eind. Hetzelfde geldt voor ‘Hij smurft’. Als je een t aan het eind hoort, schrijf je deze ook op.
Probeer dit eens met ‘Hij houdt’. Hoor je een t aan het eind van de zin? Ja, ook al eindigt het woord ‘houd’ normaal gesproken met een d. Omdat je de t wel hoort, komt er nog een t achter. Het is dus ‘hij houdt’ en niet ‘hij houd’.
Dit kan wat verwarrend zijn, maar er is maar één oplossing: heel veel smurfen. Of oefenen.
Als en dan
Heel veel Nederlanders, zelfs volwassenen, kunnen ‘als’ en ‘dan’ niet uit elkaar houden. Er bestaan niet echt ezelsbruggetjes voor, dus eigenlijk moet je het uit je hoofd leren:
Dan komt na ‘anders’, ‘ander’ of ‘andere’, maar ook bij de ‘vergrotende trap’.
Met de vergrotende trap bedoelen we woorden als ‘groter’, ‘kleiner’, ‘beter’, ‘slechter’. Je zegt dus: ‘Hij is ouder dan zijn vrouw’.
Je kiest voor ‘als’, >als< het gelijk is. Je kunt ook ‘net zo’ en ‘even’ ervoor zetten.
Denk maar eens aan: ‘hij is even oud als ik’ en ‘hij is net zo groot als ik.’
De lange ij of de korte ei?
Wanneer gebruik je het woord ‘lijden’ en wanneer ‘leiden’? Dat kun je onthouden door aan een gewicht te denken.
Als je pijn hebt of ziek bent, lijd je. Je hebt dan een lang gezicht want je voelt je vreselijk. Dus gebruik je ook een lange ‘ij’.
Als je de leider van iets bent, ben je trots en heb je geen lang gezicht. Dus schrijf je ‘leiden’ met een korte ‘ei’. Eigenlijk best simpel, toch?